07. primaire en secundaire patronen

Sommigen menen dat kruisverband zo wordt genoemd omdat een strek met daar boven en onder een kop samen een soort kruisje vormt; eigenlijk meer een ‘plusje’. Maar op die manier zou je vlaams of staand verband ook kruisverband kunnen noemen. Ik denk dat het verband zo genoemd is vanwege een patroon dat ik secundair zou willen noemen; kijk je door je oogharen dan zie je een patroon van elkaar diagonaal kruisende lijnen: kruizen van de stootvoegen, de vallende tandlijnen die zij vormen, de muizentrappen. En wanneer dat patroon wordt verstoord geeft dat een onregelmatigheid in het beeld, die zich pas na precieze bestudering laat vangen. 

kruisverband kasteel woerden
In geval van kruisverband zijn het dus voor de één de primaire, en voor de ander secundaire patronen die het verband zijn naam geven. Maar bij een kettingverband moet het wel het secundaire verticale lijnpatroon van koppen omringd door stootvoegen zijn die je als kettinglijn herkent. Handboeken uit het begin van de twintigste eeuw waren bedoeld voor metselaars en schrijven zelden iets over deze patroonkunst. Wel wordt vaak de constructieve oplossing ter plaatse van hoek of rand  uitgelegd. (En soms zelfs in varianten die helemaal niet zo zuiver zijn.) De relatie tussen de lijn- en patroonwerking en het geheel van het gebouw wordt nooit uit de doeken gedaan. Het lijkt erop dat de handboeken zich meer richten op de primaire stapelingshandeling van de metselaar, dan op het uiteindelijke totale gevelbeeld, dat trouwens tijdens de bouw ook vaak moeilijk te zien, omdat de steiger er grotendeels voor staat. Die relatie tussen het geheel en de delen was de verantwoordelijkheid van de architect. De architect had het overzicht van het papier - al moet ook daarbij natuurlijk bedacht worden dat het onverstoorde baksteenpatroon - die computer hatch - voor aanvang van de tekening nog niet beschikbaar was. De tekencapaciteit van de architect was beperkt en hij wist precies op welke ambachtskennis van de metselaar hij kon vertrouwen. Hij kon zich in tekeningen vaak beperken tot het tekenen van de lagen, de vermelding van het verband en plaatselijk de uitwerking van een ornament. Maar daardoor ook ging het in de uitvoering nogal eens mis als de metselaar binnen het verband met een wat afwijkende steen niet uit kwam. 
Misschien ook dat daarom bij toepassing van alle traditionele verbanden een neiging bestond om eerder met meer, dan met minder stootvoegen de hoek te naderen. Zo wordt het secundaire patroon vaak het minst verstoord en ontstaat er geen dode vlek op de rand. Bij een kruisverband loopt het diagonale kruispatroon op deze wijze ook verder door tot op de hoek of vanuit een dicht muurvlak in smalle gevelpenanten tussen de ramen. 

primair stapelingspatroon en secundair motief

De afbeeldingen geven mijns inziens een mooi voorbeeld van dit verschil in primaire stapeling en secundair lijnenpatroon of motief. In Nederland kennen we het noors of noords kettingverband. Beide benamingen worden gebruikt omdat we niet precies weten of er mee aan een verband uit het noorden (Noord-Nederland? Scandinavië?) mee bedoeld wordt of dat naar Noorwegen als herkomst wordt verwezen. Engelsen noemen het ‘monk bond’ en gebruiken deze term ook voor alle varianten waarbij de afwisselende lagen van kop en dubbele strek op allerlei verschillende manieren ten opzichte van elkaar verschoven zijn. Daarover later meer.


Maar een zo’n bijzondere verschuiving was mij bekend uit Scandinavië. De foto komt van wikipedia en is genomen in Solna, Zweden. Een prachtig zigzag-motief, getekend door de vallende tand, ontneemt de kijker hier haast het zicht op de primaire stapeling van de stenen. Toch begint dit patroon in eerste instantie met het leggen van lagen kop en strekken baksteen op de wijze van noor(d)s verband. Je moet als metselaar alleen goed opletten waar je op de volgende laag begint.

In Twente komt een verband veel voor dat op het eerste gezicht lijkt op Noor(d)s verband. Direct springen de regelmatige verticale kettingen in het oog. Maar bij nadere beschouwing blijkt dit verband gebaseerd te zijn op het afwisselend leggen van een strekkenlaag en een laag van afwisselend kop en strek. De naast elkaar gelegen ‘kettingschakels’ zitten hier steeds op de zelfde hoogte.  Het verband is duidelijk een mix van vlaams - en kruisverband; populaire verbanden in nabijgelegen regio’s. Het werd bijvoorbeeld toegepast voor het stadhuis in Enschede van Delftse School architect Friedhoff.

In het Twentse stadje Ootmarsum kwam ik een verband tegen dat sterk lijkt op het motief uit Solna. Op het eerste gezicht lijkt de zigzag hier te bestaan uit vijf gestapelde strekken, in plaats van vier. Maar wie goed kijkt ziet dat de primaire stapeling hier een andere is: de basis is niet het noor(d)s verband, maar de zojuist beschreven Twentse variant hierop. De zigzag is vijf strekken hoog, in plaats van vier. 

ontmoeting

Het lijkt me een goede illustratie van de verschillende invalshoeken op metselwerkverband, de verschillen tussen de primaire stapeling en het secundaire lijnenspel of motief. Misschien is het een mooi verschil in benaderingswijze tussen bouwer en ontwerper. De metselaar is gedwongen om vanuit het kleinste elementje te denken dat hij zelf in lagen neerlegt. De architect denkt eerder vanuit het geheel dat uit alle elementjes moet worden opgebouwd. Ergens in het midden ontmoeten zij elkaar bij het secundaire patroon. Als de metselaar met zijn gebruikelijke stapelvolgorden met het beginpunt van de laag gaat variëren zal hij zo nu en dan op een bijzonder patroon stuiten. Als de ontwerper grotere structuren - een samengesteld wiebertje, een visgraat, een ruit - op de muur tekent met bakstenen zal daar een bijzondere herhaling van lagen met een vaste steenvolgorde uit volgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten